Verhaal opgetekend door zoon Herman tijdens Sterken’s familie reünie 2007
Als familie en nazaten van HARM STERKEN en JANNETJE JOHANNA SNIJDER wil ik trachten u het een en ander van deze echtelieden te vertellen en wel datgene wat ik zelf nog kan na vertellen en wat mij uit overlevering is verteld.
Weinig is echter is op schrift gesteld zodat alleen nog de drie in leven zijnde kinderen uit hun herinnering van onze ouders en grootouders etc. kunnen vertellen. Dat de verhalen wel eens door onderlinge belevingen kunnen verschillen lijkt mij vrij logisch want in de praktijk van het leven kunnen twee personen hetzelfde meegemaakt hebben waar ieder afzonderlijk een eigen kijk op heeft gehad. Het zij mij vergeven wanneer ik hier iets vertel dat door een van de twee zussen anders is beleefd dat zou dan een aanvulling op dit relaas kunnen betekenen.
Ik houd mij daarvoor aanbevolen.
In mijn gedachten had ik mij voorgenomen om eerst de stamvader Harm Sterken naar voren te halen. Uit de stamboom van de Sterkens blijkt dat deze Harm, die een groot deel van zijn bestaan als Herman door het leven is gegaan, en wel zo dat zijn broer Hilbert op de begrafenisdag van Harm meende dat er op de rouwbrief de naam Harm als fout stond vermeld. (Kun je nagaan hoe vast de naam Herman onder hem voortleefde, dat is hem toen duidelijk gemaakt).
Reactie tante Jannetje: Harm werd vaak uitgesproken als ‘ armmanegien. Zo kwam hij waarschijnlijk aan de naam Herman
Harm werd als tweede kind geboren in het huwelijk van Albert Sterken en Aaltien Zwiers die als schipper de kost verdiende en door heel Nederland vrachten vervoerde wat blijkt uit de verschillende geboorteplaatsen van in totaal zes kinderen. Het eerste kind was een meisje geboren aan boord op de Rijn. Deze Hillegonda genaamd is te Amsterdam overleden slechts 8 maand oud. Harm is in de IJsselhaven van Hattem (Gld.) geboren op 13 april 1888 terwijl zijn hierboven al gememoreerde broer Hilbert in Ruinen het levenslicht aanschouwde. Het tweede zusje werd te Bunschoten geboren en heette Hendrikje die ook maar 1 jaar en 2 maanden oud is geworden. Als 5e kind kwam Albert ter wereld, geboren te Zalk en Veecaten en het zesde kind, dat weer een meisje was, is te Assen geboren die ook al jong is gestorven. Een en ander houdt in dat van de zes kinderen alleen de drie jongens overbleven. Het echtpaar kreeg ook nog te ervaren dat de man kwam te overlijden te Raalte op 54-jarige leeftijd. De overlevering zegt ons dat Albert Sterken aan longontsteking moet zijn gestorven doordat hij in Deventer te water was geraakt en daar de ziekte aan overhield die tot zijn verscheiden leidde.
Verteller: Er gaat ook een verhaal dat hij dronken geweest zou zijn, aangezien het binnenhalen van een vracht beklonken werd met een borreltje. Van één borrel wordt je echter niet dronken dus die versie van het verhaal achten we niet voor waar.
Nadat dus Albert Sterken was overleden is de weduwe Sterken met haar drie zoons in Hasselt aan de wal komen wonen en moet dus het schip ( dat vermoedelijk ‘Koopmans welvare’ heette) verkocht zijn geworden en had grootmoeder Sterken dus een klein kapitaaltje als basis van bestaan. Ook zal dat niet al te groot bedrag zijn geweest want of het schip onbelast bezit was is niet bekend. Wel dat de weduwe van een diaken der kerk het advies om dat geld niet in een oude kous te stoppen maar wel het bij hem in bewaring te geven, zodat ze regelmatig daar van kon gebruiken.
Men moet wel bedenken dat zo een vertrouwenspersoon meer gewicht in de schaal legde dan onderbrengen bij een bank (voor zover die eventueel al of niet bestonden). Maar al na korte tijd kreeg ze van de man te horen dat het kapitaaltje was opgeteerd, wat de nodige twijfels heeft opgeroepen over de juistheid van die bewering of dat hier bedrog in spel is geweest.
Wel zeker was dat het gezinnetje van de diaconie moest worden onderhouden. Wat inhield dat de weduwe als tegenprestatie helpen moest bij het doen van de was in het ‘Armen en wezenhuis’ dat in de jeugddagen van Harm ook een aantal bewoners had onder hoede van een vader en moeder (zogenaamd) Dan stond grootmoeder Sterken de hele dag achter de wastobbe en had geen gelegenheid om voor haar zoons eten te koken. Maar geen nood deze knapen konden in het Armenhuis terecht om een bord pap te komen eten, dat ze staande moesten verorberen in de tochtige gang van dat Armenhuis. Maar ja, wat wil je als je nergens recht op had. Ook kregen de jongens op bepaalde tijd een paar klompen waar men met een brandijzer de letters A H (Armenhuis) waren ingebrand. Dat om te voorkomen dat deze klompen in de handel zouden terechtkomen. De dragers van de klompen waren wel door die letters getekend wat ze lang niet altijd leuk vonden. Oom Hilbert had ooit de euvele moed om die letters met een brandglas te verwijderen maar dat heeft hij geweten… Voor straf moest hij toen zijn klompen versleten waren een beurt overslaan. Niet bekend is hoe hij het klompeloze tijdperk heeft overleefd. Dat vermeld de historie niet. Vermoedelijk zal een van zijn vrienden uit de meer bezittende klasse hem wel aan een paar afdankertjes geholpen hebben? Men kreeg ook niet zomaar een paar nieuwe kloppen. Als men pech had en de roef (de bovenkant) van de klomp er afbrak dan moest de smid er een ijzerdraadje overheen spannen zodat de klomp nog gedragen kon worden.
Stamvader Harm was slechts negen jaar oud toen de wal periode aanbrak en was nog leerling. Hij is vermoedelijk nog enige jaren naar school gegaan. Dit was de openbare school want de Christelijk school die van een vereniging (ondersteund door de hervormde en gereformeerde kerken) waarvan echter de meeste bestuursleden behoorden tot de gereformeerde kerk en de school in de volksmond ‘griffermeerde skoele’ genoemd werd. Hoe het met het onderwijzende personeel was gesteld qua kerkelijke gezindte vermeld de historie niet maar men kan zich voorstellen dat die meest bij de gereformeerde kerk hoorden, gelet op de samenstelling van het bestuur der vereniging. Het zij zo.
Wat het onderwijs betreft moet men beseffen dat er in die dagen nog geen leerplichtwet bestond en het aan de ouders lag of men hun kinderen enige ontwikkeling mee wilde geven. Die daar niet van hebben genoten bleven vaak analfabeten waarvan er in die dagen velen waren en die zelfs hun eigen naam niet konden schrijven. Zij moesten, bij het zetten van hun handtekening, volstaan met het zetten van een kruisje.
Vader Sterken heeft dus de openbare school bezocht, deze stond onder het gemeentebestuur en die benoemden ook de leerkrachten. Vermoedelijk was het bezoeken door leerlingen aan de o.s. kosteloos, wat niet het geval was bij de Christelijk school die door de ouders moest worden onderhouden en betaald. Daarover later meer. Na die schooltijd was het voor vader Sterken werken geblazen om mede het gezinsinkomen op te vijzelen. Hoewel dat geen zoden aan de dijk zette, want het loon wat het twaalfjarige kereltje thuis kon afgeven was het schamele bedrag van zege en schrijve twee kwartjes (een halve gulden) in de week. Waarvoor van vijf uur ’s morgens tot negen uur ’s avonds moest worden gewerkt bij de firma Appelo die een taanderij en touwvlechterij runde aan de Heerengracht waarvan het werkterrein zich achter het huis uitstrekte tot aan de toen nog aanwezige vestinggracht (de binnengracht z.g. waar na het dempen daarvan de woningen aan de huidige Eikenlaan zijn verrezen. Hier heeft vader Sterken dus gewerkt en aan de touwbaan touw voor schepen tot trossen gemaakt door deze in elkaar te draaien. Hoe dat precies in zijn werk ging weet ik niet. Wel dat het niet het lichtste werk was en dat ons herinnert aan onze vlootvoogd Michiel Adriaanszn de Ruiter in het liedje:’In een blauw geruiten kiel. Draaide hij aan ’t grote wiel, den ganse, ganse dag’.
Ik zei al dat vader Sterken direct na zijn l.o. opleiding moest helpen het gezin te onderhouden en was er geen gelegenheid eventueel vervolg onderwijs te volgen en er van uigaande dat de hedendaagse MTS ook nog niet bestonden en die hun oorsprong vonden in wat in onze jeugd de ambachtschool heette. Dus een bepaald vak leren was er niet bij want met het werk in de taanderij en touwbaan was er de gelegenheid evenmin. Wel was het dat Amor intussen zijn pijl had verschoten en kwam moeder Jannetje Johanna Snijder in beeld. Het was ds. Kraay die vader aanraadde om mee te doen op het kosterbaantje in de Herv. Kerk door te solliciteren. Dat resulteerde in het koster worden, daar hij uit drie sollicitanten benoemd werd als koster. Een baan die hij met liefde van zijn volle hart tot zijn ziekte heeft mogen doen, zelfs zo dat hij daarin zijn zilveren jubileum in 1937 mocht beleven. Dat dát voor de kerkvoogden geen reden was om daar aandacht aan te besteden is iets wat we alleen maar jammer vinden. Wel weet ik dat de burgemeester van Hasselt, de edelachtbare heer J.P. Royer op de jubileumdag persoonlijk is gekomen om de jubilaris te feliciteren. Ziedaar, een eerbetoon door het hoogste burgergezag was om trots op te zijn, maar ook vele kerkleden hebben zich niet onbetuigd gelaten wat bleek uit de vele taarten die op die dag in de Ridderstraat op no. 148 werden bezorgd. Nu was koster geen volledige baan wat het salaris betrof en voor zover mijn kennis wat dat betreft strekt was het bedrag dat hij ontving zegge en schrijve zes gulden. Geen loon om bokkensprongen mee te maken maar toch een mooie basis.
De hierboven genoemde dominee had ook nog beloofd zijn best te zullen doen bij de kerkvoogden voor de levering van de sigaren voor de vergaderingen van de ‘Heerschoppen’. Wat inhield dat in de winkel (voorheen een bakkerij) waar het paar kwam te wonen ook een tabakswinkel werd opgezet. Dat kon toen nog zonder vestigingsdiploma’s en wat dies meer zij. Tevens was er een aanspreker*
die met het aansprekers werk qua leeftijd moest stoppen en die vader Sterken ook aan zijn ‘aansprekeruniform’ heeft geholpen. Een aardige bijzonderheid is voor ons dat dit de grootvader van Jacoba Westrik, jullie huidige tante was.
Ik vermelde al dat door het hebben van een werkkring bij de fa. Appelo nu niet direct een werkkring was waar men een bepaald vak leerde en dat hield in dat vader Sterken nooit een vak als b.v. timmerman of smid heeft kunnen eigen maken. Maar uit bovenstaande hebt u al begrepen dat zijn handen niet verkeerd stonden om dat werk aan te pakken waar de kost mee was te verdienen. Maar dat zijn nog steeds voorbespiegelingen voor dat er sprake was van het stichten van een gezin. Van de periode die lag tussen het werken in de touwslagerij en het aanstaande huwelijk met Jannetje Johanna Snijder is niet zoveel bekend dat daar wat over verteld kan worden en is dus in nevelen gehuld.
Wel dat er inmiddels een relatie bestond tussen de eerder genoemde J.J. Snijder maar ook daar is veel bij dat nimmer boven water komt omdat eventuele mede tijdgenoten die daar wat over zouden hebben kunnen vertellen al overleden zijn en zullen we het moeten doen met wat dit echtpaar aan hun kinderen, dus aan ons hebben verteld.
In het gedeelte dat over moeder Sterken zal gaan zullen we hierop nog terug komen. Zo u allen weet is vader Sterken koster van de hervormde kerk te Hasselt geweest en uit de archieven van de Kerkvoogdij uit 1912 heb ik met vriendelijke medewerking van de huidige koster Driekus v.d. Kolk van het besluit vader Sterken als koster te benoemen een fotokopie kunnen maken, waaruit blijkt dat er drie gegadigden waren voor het kosterschap. Ten eerste H. Sterken en ten tweede G. Buter en ten derde ene Derk Drupsteen die zich voortijdig terugtrok, en waarbij de kerkvoogdij H. Sterken aanbeveelt. Na enige bespreking besloten de heren kerkvoogden H. Sterken met ingang van 1 februari 1912 te benoemen. Het was een benoeming heet van de naald want deze vergadering was gedateerd op 31 januari dus de vooravond van de eersten februari. Vader Sterken heeft dus het kostersambt vanaf 1 februari 1912 vervuld en blijkt als ongehuwde dit 4 jaar te hebben gedaan, vermoedelijk om wat geld achter de hand te hebben. Het huwelijk met Jannetje Johanna heeft plaatsgevonden in 1916 en wel op 6 januari.
Met zekerheid is het niet te zeggen maar de veronderstelling dat de pasgetrouwden direct in de Ridderstraat zijn gaan wonen is vrijwel zeker maar dan in de winkel/woning als huurpand. Gaan we de koopakte van Ridderstraat 148 bekijken dan zien we dat het pand in 1920 van buurman Klaas Wursten is gekocht. Dat er een hypotheek op bleef liggen van 2000 gulden en de koopsom van het pand toen 3500 gulden was waarvan direct een bedrag van 1500 gulden is betaald met de verplichting over dat bedrag van 2000 gulden aan de verkoper (dus K. Wursten) van de rentebetaling van 5 ten honderdste procent elk halfjaar te betalen. In de acte was tevens opgenomen de data van rentebetaling. En wel op de eersten van de maand juni en de eersten van de maand december en de vermelding dat wanneer niet aan die verplichting werd voldaan de verkoper het recht had om het pand te kunnen verkopen waarvan dan de kosten voor rekening van vader Sterken kwam.
Daarbij kwam de verplichting om het pand indien in gebruik na de eerste aanmaning het pand te ontruimen en dat alle kosten wat dat betreft ook ten laste van de nalatige koper komen. Ook waren er een paar mededelingen opgenomen; o.a. het gebruik mogen maken van de pomp op het erf van de buren, recht op het regenwater behoud aflopend van de zuidzijde van het pand. De schutting tussen beide panden moet door de koper worden onderhouden en dat bij vervanging door een andere schutting deze niet hoger mag zijn dan die bij aankoop was. Aangenomen mag worden dat het echtpaar op de trouwdag het pand is gaan bewonen dat toen door de tussentijdse bewoner zal zijn ontruimd, deze zal dan aan vader Sterken huur hebben moeten betalen tot aan de ontruiming. Leegstand is er tussen de aankoopdatum en de trouwdatum vermoedelijk niet geweest.
Het 25-jarige jubileum heeft het echtpaar net niet kunnen beleven want het stervensuur van vader Sterken sloeg op oudejaarsdag 1939 na een ziekteperiode van ongeveer 4 maanden.
Het beleven van een huwelijk van 25 jaar was in die dagen al een bijzonderheid want vele huwelijken haalde evenmin de 25 jaar. In het huidige tijdsgewricht blijkt de mensheid ouder te worden en zijn er heden ten dage zelfs meerdere echtparen die een 40, 50 ja zelfs 60 jarige huwelijksdag mogen beleven. Vader Sterken heeft die dag dus niet meer mogen beleven en omdat het oorlogsjaar 1940 juist was aangebroken, brak voor moeder een moeilijke periode aan die enkele facetten van zorgen meebracht. De oudste zoon Albert kwam in krijgsgevangenschap doordat de grootmoedige (?) Führer van het Duitse rijk vond dat alle officieren in krijgsgevangenschap moesten gaan en dat trof genoemde Albert ook. Er kwamen meerdere zorgen op moeder Sterken af doordat twee andere zonen die niet in de Arbeidsdienst (Aleides) of tewerkstelling in de oorlogsindustrie in Duitsland wilden (Herman). Zonder de steun van een man en vader moet zwaar op haar schouders hebben gedrukt, iets wat wij als kinderen ons pas veel later hebben gerealiseerd. Vooral toen bij moeder Sterken bij het ouder worden lichte dementie verschijnselen voordeden. Zo zijn we dan bij moeder Sterken haar leven terecht gekomen en zal ik, met behulp van mijn zusters, een zo realistisch mogelijk verhaal ten beste geven.
In eerste instantie meen ik te moeten vertellen dat het echtpaar in het 12e jaar van hun huwelijk te maken kregen met rouw. Namelijk dat hun 3e kind uit het huwelijk het zoontje Jan aan een blinde darm operatie in het ziekenhuis terecht kwam wat echter escaleerde in een buikvlies ontsteking. Dit veroorzaakte binnen een paar dagen zijn overlijden. Voor zover mijn herinnering strekt uit overlevering was broertje Jan op Sinterklaas (1928) thuis gekomen uit het ziekenhuis maar moest kort daarna alweer worden opgenomen en is in het ziekenhuis op 8 december overleden. Als tragische bijzonderheid kan worden vermeld dat de begrafenis heeft plaatsgevonden op 12 december en dat was de verjaardag van zijn en onze oudste broer Albert.
Dus dan nu moeder Sterken: Van haar vroegere jeugd is mij niet veel bekend. Wel weten wij dat het gezin van Jan Snijder en Jannetje Barneveld een groot kindertal geboren is geweest, maar dat van al die kinderen er slechts drie volwassen zijn geworden. 1 Jannetje Johanna (onze stammoeder dus) 2 Jan en 3 Harm die we allen als onze ooms hebben gekend. De kinderen die er meer geweest zijn stierven al op jonge leeftijd wat ons uit overlevering is gebleken. Die ziekte waar zij aan overleden werd in die dagen de ‘vliegende tering’ genoemd en blijkt een vorm van TBC (Tuberculose) te zijn geweest en was vermoedelijk van een agressieve vorm. Gerrit is een naam die ik moeder eens heb horen noemen. Maar dat is dan ook het enige wat ik persoonlijk daarover kan doorgeven. De beide overgebleven broers waren arm en Harm vestigde zich in Hasselt als (hoe kan het anders) klompenmaker. Uit eigen ervaring weet ik dat het een vakman was want de klompen door hem gemaakt zaten als gegoten aan de voeten. Waar geen fabrieksklomp tegen op kon. Een ding was jammer; het karakter van ome Harm was niet zo prettig, maar dat laten we maar rusten.
Wat ik mij van de andere oom, ome Jan, herinner is dat hij in mijn beleving een heel plezierige man was en naar ‘s-Gravenhage vertrokken is. Hij heeft daar verschillende werkzaamheden verricht als timmerman.
Over moeders jeugdjaren weet ik niet zoveel, wel dat ze niet zoals vader Sterken naar de openbare school is geweest maar naar de Christelijke school (in de volksmond de Gereformeerde school).
Vermoedelijk door haar vaders overtuiging en als diaken zijnde, zijn kinderen naar de christelijke school gestuurd. Over haar ervaringen over de schoolse jaren zijn geen gegevens bekend maar gevoeglijk kan worden aangenomen dat er in die tijd weinig emotionele dingen zijn gebeurd en onze moeder na de schooltijd vrijwel direct in het arbeidsproces is opgenomen. Bekend is dat ze op meerdere plaatsen in ons land in gezinnen vermoedelijk dienstbodewerk heeft verricht. Vraag is wel hoe ze daar terechtkwam, want advertenties in de kranten zoals wij die kennen bestonden er in die dagen nog niet en ook hier is het vermoeden gewettigd dat, dat op persoonlijke aanbeveling zal zijn geschied. Zeker is dat ze ergens in den lade een betrekking als zodanig heeft gehad in het gezin van een vrijzinnige dominee waar ze niet zo van terug had. In mijn herinnering zie ik ook een ansichtkaart die aan moeder was gestuurd. Vermoedelijk voor haar verjaardag toen ze ergens in de Achterhoek verbleef. Tante Jannetje beschikt nog over een foto die genomen was in Zeist.
Uiteraard is zij in de pastorie van de destijds in Hasselt staande dominee Kraay aan de slag geweest. In die tijd moet zij al kennis gehad hebben aan haar latere echtgenoot, dus onze vader Sterken. Want bekend is dat deze dominee vader Sterken attent maakte op de kostersbaan waarvoor invulling werd gezocht. Zo blijkt deze predikant vermoedelijk ook huwelijksmakelaar te zijn geweest tussen Harm en Jannetje Johanna. Vanaf dat moment lopen de levensdraden van deze twee een beetje gelijk op, zij het dan dat het huwelijk pas gesloten is nadat vader Sterken al vier jaar koster was eer, dat zover was. Eén en ander zal wel verband hebben met het verkrijgen van enig spaargeld om een huishouden te kunnen op zetten. Intussen was er al een woning in de Ridderstraat die tegen die tijd vrij kwam waarin een zekere bakker Galenkamp een bakkerswinkel dreef. Wanneer deze winkel/woning werd betrokken is ook niet meer te definiëren en zal ook weer vermoedelijk met het trouwen een feit geworden zijn.
Ds. Kraay was enthousiast in het aandringen op de sollicitatie van vader Sterken naar het kosterschap dat hij beloofde bij de broeders van de kerkvoogdij er op aan te dringen dat onze koster, die in die winkel een winkeltje in kruidenierswaren en tabaksartikelen was begonnen, de sigaren bij hem te kopen. Wat een aanvulling betekende op het salaris dat in die dagen slechts 6 gulden was en dus geen mogelijkheid in zich had om grote uitgaven te doen.
Waarom die sigarenverkoop bij de Kerkvoogden aan te bevelen vond zijn oorzaak in het feit dat er op de vergaderingen van het college stevig aan de sigaar werd getrokken en die levering daarvan geld in het laatje bracht. Aan het huis in de Ridderstraat zijn veel herinneringen verbonden. In eerste instantie de inrichting van het pand. Na de winkel die door een groot raam gescheiden was van de daar achter zich bevindende kamer die door de fam. Galenkamp als woonkamer is gebruikt. Via een lange gang kwam men aan de achterkant van het pand waar zich de bakkerij bevond met daarin een heuse bakkersoven.
Wij als kinderen hebben die situatie niet meer gekend want toen (en nu heb ik het over mijn herinneringen) was die bakkerij al bevorderd tot woonkamer met een mooi uitzicht op het Zwartewater. Waar de oven was geweest was een bergruimte van opslag van de winterbrandstof. Wij hadden het thuis dan ook altijd over het turfhok. Voor onze tijd is er een muur geplaatst zodat het ‘turfhok’ een afgescheiden ruimte werd en de andere kant van de muur de kamer vormde. In die muur waren wel een paar kastdeuren gemaakt waar huishoudelijke artikelen werden opgeborgen. In de achterwand van die kast was de ovenmond (dichtgemetseld) nog goed te onderscheiden. Verder was aan het eind van de gang een deur die toegang gaf tot de tuin. In latere jaren is er een keuken bij aangebouwd met daarop een plat dak. Al met al bleek dit huis slechts te bestaan uit een voor- en achtergevel en was tussen de beide buur woningen in gebouwd zodat de zijmuren kompleet ontbraken. Oom Aleides ontdekte dat al op een keer in de winkel die hij enigszins verbouwde dat jok om de buitenmuur van zijn buurman aan het breken was en dus moest stoppen. Eerder had vader Sterken dat ook al ontdekt toen de bestelde metselaar Knol de schoorsteen zou verplaatsen in de achterkamer (dus de woonkamer). Die metselaar kwam tot de ontdekking dat er uit de muur een kruikje bij de buurman uit de kast kwam. Men dacht toen een historische vondst te doen, maar aldra bleek dat dat kruikje bij de buurman uit de muurkast kwam. Zo kun je nog eens wat beleven en blijkt meteen dat de bouwmeesters van weleer ook met het minste materiaal huizen bouwde.
Onze vader had verschillende baantjes die allemaal een gezinsinkomen opleverden. Veel van die baantjes konden wij als kinderen helpen vervullen. Zoals bode voor het Groene Kruis (wat is opgegaan in de Vereniging Icare) en dat voor langdurige patiënten verplegingsmateriaal in bruikleen verstrekte en ook de mogelijkheid van een ledikant dat na gebruik door vader moest worden ontsmet met lysol. Tante Jannetje heeft daar ook haar bijdrage moeten leveren.
Dan was daar het agentschap van de krant de Standaard (het latere Trouw na de oorlog) en het nevenblad de Amsterdammer. De meeste kinderen hebben die kranten bezorgd bij abonnees. In mijn jeugd was dat ook een taak voor mij en dientengevolge moest ik om kwart over vijf op het station van de tramlijn Zwolle-Blokzijl om het pak kranten af te halen en de bezorging daarvan ter hand te nemen. Ook was vader Sterken actief bij het ‘aanspreker zijn’; in principe het begeleiden bij een overlijden met alles wat daar aanvast zat. Een begrafenis leverde een bedrag van 14 gulden op als men de leiding bij een begrafenis had. Als men de tweede man was, en dus de bijkomende zaken niet hoefde te doen zoals het aangeven van het sterfgeval bij de burgerlijke stand en het regelen van grafdelving en het overleggen over eventuele dragers en wat dies meer zij, kreeg men 12 gulden.
Zo heb ik getracht een en ander over onze voorouders aan u voor te schotelen waarbij ik de overtuiging heb lang niet volledig te zijn geweest. Maar dat zij zo.
Ik dank u voor uw aandacht
Hasselt, 31 maart 2007
Herman Sterken.
*
aanspreker is: aanzegger (rondverteller) van een sterfgeval.